3 Paragrafen

3.2 Weerstandsvermogen en risicobeheersing

Jeugdhulp
Vanaf 2018 is het aantal jeugdigen in zorg, de lengte en zwaarte van de trajecten jaarlijks gestegen. Dit beeld is landelijk herkenbaar en heeft ook veel aandacht gekregen de afgelopen jaren vanuit gemeenten/VNG, onderzoeksbureaus en politiek. De stijging heeft diverse (maatschappelijke) oorzaken zoals bijvoorbeeld problematiek in gezinnen door scheiding van ouders, prestatiedruk, grotere hulpvraag kinderen in leeftijd voortgezet onderwijs, verzwaring van problematiek en meer diagnose- en behandelmogelijkheden. Doordat het relatief om grote aantallen jeugdigen gaat en soms hoge kosten per jeugdige kent leiden (kleine) stijgingen in aantallen, lengte en zwaarte tot grote kostenstijgingen. De coronacrisis in 2020 en 2021 heeft deze ontwikkelingen flink versterkt.  

Vanaf 2022 is in Amstelveen voor het eerst een daling van de kosten te zien ten opzichte van het voorgaande jaar. Dit komt mede door een daling van het aantal jeugdigen ten opzichte van de coronapiek in 2020 en 2021, door effecten van alle maatregelen, de effecten van de nieuwe inkoop en een wijziging van het landelijk woonplaatsbeginsel. De verwachting is dat de daling voor 2022 voor een deel structureel is, daarom is de begroting neerwaarts bijgesteld voor 2023.
Ondanks de daling van de kosten voor 2022 ten opzichte van 2021 is voor de komende jaren de verwachting dat de opwaartse druk op de jeugdhulpkosten aanwezig blijft. Stijging van het aantal jeugdigen, de lengte en de zwaarte blijven gezien maatschappelijke ontwikkelingen reëel. Ook de indexatie van de tarieven is een jaarlijks terugkerend en momenteel actueel issue omdat deze vaak hoger is dan de compensatie vanuit het Rijk.
Tegelijk lijken de maatregelen om de kostenstijging te remmen meer in evenwicht met deze opwaartse druk. De maatregelen zullen worden doorontwikkeld om de opwaartse druk tegen te gaan en tegelijk passende en noodzakelijke jeugdhulp te blijven bieden. Naast de nieuwe inkoop in 2022 gaat het bijvoorbeeld om de werkwijzen per verwijsgroep (o.a. POH GGZ jeugd voor huisartsen) en het sturen op de lengte en zwaarte van trajecten via tussentijdse zorgevaluaties.

Verder is er een risico dat met name (systeem)aanbieders die verblijfs- of jeugdhulp bieden voor complexe problematiek niet uitkomen met de huidige tarieven. Dit is een landelijke/regionale ontwikkeling die ook voor Amstelveen consequenties kan hebben. Bij verblijfszorg is de zorgvraag dusdanig complex(er) dat de groepen verkleind moeten worden. Ook door de aanhoudende arbeidsmarktproblematiek kunnen aanbieders in de problemen komen, bijvoorbeeld door hoge kosten voor inhuur van personeel. Dit kan leiden tot vragen voor incidentele of structurele bijdragen vanuit gemeenten. De financiële impact van deze ontwikkelingen is nog onvoldoende te overzien. De gemeente is met (boven)regionale gemeenten en andere samenwerkingspartners in gesprek om noodzakelijke en passende zorg te kunnen blijven bieden.

De extra uitgaven boven de primitieve begroting jeugdhulp zijn in Amstelveen t/m 2023 incidenteel gedekt. Voor 2025 zijn grote landelijke wijzigingen, ook wettelijk, voorzien  die een aanzienlijke invloed kunnen hebben op zowel de inkomsten vanuit het Rijk als het volume (onder andere door mogelijke inperking reikwijdte jeugdhulp). Deze komen samen in de zogeheten Hervormingsagenda. Het doel van de Hervormingsagenda is het aanpakken van inhoudelijke uitdagingen, zoals wachtlijsten en financiële uitdagingen. Tegelijk is nog veel onduidelijk en onzeker over de invulling, het tempo en de gevolgen van de Hervormingsagenda. De gesprekken hierover tussen onder andere VNG en Rijk verlopen moeizaam en de voorstellen vanuit het Rijk ten aanzien van de concrete invulling van de bezuiniging laten nog op zich wachten. Amstelveen kiest ervoor om de kosten voor 2024 en 2025, op een enkele post na, incidenteel te dekken. Dit geeft voor de komende twee jaar rust in de begroting en geeft de gelegenheid de gevolgen van alle veranderingen uit te werken.  

Geëscaleerde zorg 18- (Gecertificeerde instellingen)
De gecertificeerde instellingen, ook wel jeugdbescherming, voeren preventieve en gerechtelijke maatregelen uit om de veiligheid van kinderen in onveilige situaties te vergroten en te borgen. De uitdagingen bij de betrokken organisaties in de veiligheidsketen voor jeugd zijn al jaren groot (w.o. de gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis en Raad voor de Kinderbescherming, maar ook aanbieders en lokale teams). Er zijn wachtlijsten bij deze organisaties, er zijn soms lange wachtlijsten bij de hoogspecialistische jeugdhulp en het verblijf dat nodig is, evenals wachtlijsten voor de (GGZ) hulp aan ouders. Het personeelstekort en het verloop is groot. De problematiek bij jeugdigen wordt zwaarder door de jaren heen. Ondanks alle pogingen van betrokken professionals en organisaties om het tij te keren blijven de uitdagingen aanzienlijk. Na vele kritische rapporten, noodkreten van de betrokken organisaties en verscherpt toezicht door de inspectie op de jeugdbescherming in Noord Holland zijn betrokken partijen, w.o. vakbonden, VNG en ministerie van V&J opnieuw in gesprek gegaan. Uitkomst van dat gesprek is o.a. een lagere caseload voor de betrokken professionals van de GI’s. Deze is al eerder verlaagd in onze regio, maar dat was in de praktijk niet altijd haalbaar en ook nog onvoldoende. Een van de verbetervoorstellen met financiële consequenties is nu een bindend landelijk tarief voor alle gecertificeerde instellingen. De (landelijke) gesprekken over dit tarief lopen nog, evenals de vertaling van dit landelijk tarief per kind naar het gezinstarief dat o.a. in drie regio’s in Noord Holland wordt gebruikt, waaronder in onze regio. De exacte consequenties zijn onbekend, maar het is waarschijnlijk dat het tarief voor deze organisaties gaat stijgen. Dit speelt per 2024.

Verder wordt de organisatie van de veiligheidsketen de komende jaren hervormd vanuit het landelijk toekomstscenario jeugd- en gezinsbescherming. Ook hier kunnen financiële consequenties aan vast zitten, w.o. transitiekosten voor de overgang van de huidige naar de nieuwe inrichting van de keten. De consequenties hiervan worden vanaf 2024 in kaart gebracht. De gemeente werkt nauw samen met de betrokken organisaties en waar mogelijk worden verbeteringen doorgevoerd in de samenwerking. Een van deze acties is het voorkomen van jeugdbescherming, de werkwijze IHV13w die vanuit het Sociaal team wordt uitgevoerd. Die werkwijze is succesvol en wordt stapsgewijs uitgebreid.

Tekorten op Wmo
De eenzijdige invoering door het Rijk van een vast, laag abonnementstarief voor Wmo-maatwerkvoorzieningen heeft bij gemeenten ervoor gezorgd dat sprake is van een aanzuigende werking waardoor het volume van het aantal aanvragen reeds enkele jaren aan het groeien is. Het rijk is van plan per 1 januari 2024 het bedrag van het Wmo-abonnementstarief (nu € 19 per maand) te indexeren. Dit zal leiden tot een verhoging van het tarief op basis van de consumentenprijsindex. De precieze hoogte van het bedrag wordt omstreeks september bekend gemaakt via een ministeriële regeling.

Vanwege tegenvallers op de rijksbegroting heeft het (demissionaire) kabinet een wetsvoorstel aangekondigd om de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo-breed te herintroduceren voor alle Wmo-voorzieningen waarop het abonnementstarief nu van toepassing is. Aanvankelijk zou dit alleen voor hulp bij het huishouden gaan gelden. Er moet een nieuw wetsvoorstel worden voorbereid, daarom zal de beoogde invoeringsdatum een jaar opschuiven (van 1/1/2025 naar 1/1/2026).

Tot die tijd wordt verwacht dat het aantal aanvragen op het huidige hoge peil zal blijven. De kosten bij aanbieders stijgen door verhogingen in de CAO’s. Gemeenten zijn verplicht aanbieders een reële kostprijs te vergoeden, dit kan tot kostenstijgingen voor de gemeente leiden. Weliswaar heeft het Rijk een nominaal accres gemeentefonds 2023 aangekondigd via de meicirculaire 2023, maar het is op dit moment onduidelijk of dit toereikend is om de hogere kosten door tarievenstijgingen (indexaties) te compenseren.

Het rijksbeleid leidt ook op andere vlakken tot meer vraag in de Wmo, zoals beleid dat gericht is op het langer thuis blijven wonen, tekorten op de woningmarkt en in de verpleeghuiszorg.

Uitkeringen levensonderhoud (Bijstandsgelden)
De BUIG-gelden (Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorziening Gemeenten) betreffen het budget dat gemeenten ontvangen voor het verstrekken van bijstandsuitkeringen. Dit budget wordt objectief bepaald. Als gemeenten meer of minder uitgeven aan bijstandsuitkeringen blijft dit voor rekening van de gemeente. Dit budget gaat alleen over de uitkeringsgelden. De bekostiging van de ambtelijke uitvoeringskosten wordt geacht plaats te vinden via de algemene uitkering gemeentefonds.

Zoals ieder objectief verdeelmodel brengt ook dit verdeelmodel voor- en nadeelgemeenten met zich mee. Amstelveen behoort relatief bezien in dit model tot de grotere voordeelgemeenten. De actuele raming van de verwachte uitkering BUIG van het Rijk bedraagt € 23,8 miljoen versus de geraamde bijstandsuitgaven van € 18,6 miljoen (niveau 2023, conform notitie uitkomsten meicirculaire 2023 gemeentefonds en bijstandsgelden 2023 bij de Perspectiefnota 2024).

Inhoudelijk verdiepingsonderzoek bij de grootste voor- en nadeelgemeenten laat zien dat er een verband bestaat tussen positieve financiële resultaten en de invulling die gemeenten geven aan beleid en uitvoering. De positieve Amstelveense scores in het gehouden onderzoek bevestigen dat. Dat correspondeert met het feit, dat Amstelveen tegelijkertijd veel meer middelen inzet op re-integratie dan de hiervoor beschikbare gelden. Op het totaal van de bijstandsgelden én de re-integratiegelden is per saldo sprake van een geringer voordeel. Het voordeel op bijstand/re-integratie is in de Amstelveense begroting ingezet binnen het gehele sociaal domein ter dekking van (een deel van) het tekort op de bekostiging van de Jeugdhulp.

Door het voordeel op de BUIG structureel in te zetten ter dekking van het tekort op Jeugdhulp zijn tot dusverre pijnlijke ingrepen voorkómen. Maar dit maakt onze structurele begrotingspositie wel kwetsbaarder op dit onderdeel. Een terugloop van het BUIG-voordeel is nu een budgettair risico.

Daarbij spelen de volgende risico's:

  • Er lopen nog steeds onderzoeken om het verdeelmodel verder te verbeteren, met name waar het gaat om de (relatieve) “uitschieters” in de verdeling. Een lagere uitkering door modelaanpassingen blijft daarmee een risico. Dat een voordeel op het verdeelbudget is te relateren aan inhoudelijk beleid en uitvoering zegt nog niet, dat dit de totale omvang van het huidige voordeel verklaart;
  • Bij de verdeling van het landelijk budget kunnen schommelingen in de volumes van maatstaven, landelijk en lokaal leiden tot herverdeeleffecten;
  • Bij de huidige arbeidsmarktkrapte daalt het (landelijke) bijstandsvolume. Een lager macro-budget betekent ook een lager herverdeelvoordeel. Daarnaast is het (relatief geringe) Amstelveense bijstandsbestand veel minder “beweeglijk” dan het landelijk bestand. Bijstandsgerechtigden die kunnen werken zijn in Amstelveen voor een groot deel reeds aan het werk. De krapte op de arbeidsmarkt heeft daardoor een minder groot effect op het aantal bijstandsgerechtigden.

Bij de financiële gevolgen van deze risico’s gaat het al snel om serieuze bedragen. Een nadeel van 10% op het huidige budget correspondeert met een bedrag van rond de € 2 miljoen.

Deze pagina is gebouwd op 09/27/2023 14:59:28 met de export van 09/27/2023 14:51:27